MISSION

Korte beschrijving

Werkt het? En waarom (niet)? Beleid evalueren is een cruciale opdracht die op het lokale niveau nog al te vaak onbeantwoord blijft. In het bijzonder wat lokaal sociaal beleid en armoedebestrijding betreft. Heel wat lokale besturen, organisaties en dienstverleners zijn plaatselijk actief rond armoede en werken zich uit de naad om de problemen aan te pakken. Maar al te vaak blijft het varen zonder kompas: een echte evaluatie blijft uit, en als er al geëvalueerd wordt is het vaak vrijblijvend, of laat de methode niet toe om stevige conclusies te trekken. Dat is begrijpelijk, want op het lokale niveau ontbreken vaak de tijd en de middelen om dit rigoureus aan te pakken. Subsidies van de Europese Commissie (€ 1,5 miljoen van het Europees Fonds voor tewerkstelling en sociale innovatie EaSI, 2015) lieten ons wel toe om de nodige tijd en middelen uit te trekken voor een in België unieke, experimentele evaluatie van een nieuwe beleidsmaatregel in Kortrijk.

Het MISSION project bestond uit twee onderzoeksluiken:

  • het ontwikkelen van een methodiek van ‘outreachend casemanagement’
  • de effecten van outreachend casemanagement op het gebruik van lokale dienstverlening, het opnemen van financiële steun en de levensomstandigheden van kwetsbare gezinnen aan een wetenschappelijke toets onderwerpen.

Dit unieke onderzoek was een samenwerkingsverband tussen OCMW Kortrijk, Kind en Gezin, VDAB, Universiteit Antwerpen, en de hogescholen VIVES en Howest.

Wat was het probleem?

Armoede manifesteert zich op verschillende domeinen tegelijkertijd: het gaat om problemen met inkomen, huisvesting, werk, opleiding, gezondheid, ... Niet alleen worden deze levensdomeinen sterk beïnvloed door het federale en Vlaamse beleid, op het lokale vlak is mogelijke ondersteuning voor het aanpakken van deze problemen doorgaans niet op één plaats te vinden. Men moet ervoor van de ene organisatie naar de andere. In Kortrijk alleen al zijn er meer dan 110 diensten en organisaties die ondersteuning kunnen bieden op verschillende vlakken. Dat maakt het voor kwetsbare gezinnen heel moeilijk: ze moeten verschillende organisaties en diensten apart contacteren, uitzoeken waar ze precies moeten zijn voor verschillende aspecten van hun probleem, verschillende keren hun verhaal doen, hun vraag stellen, documenten en formulieren invullen, en worden voor bepaalde delen van hun vraag of hun probleem heen-en-weer gestuurd, waarna ze hun verhaal weer opnieuw moeten doen en weer formulieren moeten meebrengen. Het probleem is dat mensen op de duur afhaken. Niet omdat ze de ondersteuning niet nodig hebben, maar omdat ze de weg niet meer vinden in dit zeer versnipperde landschap van dienst- en hulpverlening. Daarenboven zorgt deze traditionele manier van werken ervoor dat niemand een overzicht heeft van de verschillende problemen van deze mensen, en dat hulp- of dienstverleners op de duur van elkaar niet meer weten wie waarmee bezig is. Dit maakt het vaak extra moeilijk voor kwetsbare gezinnen die sowieso al in moeilijke omstandigheden leven: hun hulpvragen ‘managen’ wordt zo bijna een fulltime job, en er is nergens een centraal aanspreekpunt die hen daarbij kan helpen. Ondanks het harde werk van vele gemotiveerde professionele hulp– en dienstverleners op het lokale vlak lopen veel kwetsbare gezinnen broodnodige ondersteuning mis; steun die nochtans wel voorhanden is.

Wat hebben we gedaan?

In het MISSION project ontwikkelden we een nieuwe methode die deze traditionele manier van werken omkeert: ‘outreachend casemanagement’. Vijf outreachende casemanagers (OCM) werden naar 133 gezinnen gestuurd; het effect van deze aanpak werd voor een deel van deze gezinnen (56) vergeleken met een vergelijkbare controlegroep van 56 gezinnen, waar de OCM niet langs gingen. De OCM kregen de opdracht om de verschillende problemen van die gezinnen intensief en tegelijkertijd aan te pakken: problemen met inkomen, huisvesting, gezondheid, opleiding, werk en de kinderen zelf. Zij zochten kwetsbare gezinnen thuis op en startten hulp- en dienstverlening op, coördineerden die hulp- en dienstverlening en integreerden die op het niveau van het gezin. Ze verbonden de hulpvragen van de gezinnen met de juiste voorzieningen en zorgden ervoor dat alle informatie voorhanden was zodat het gezin zo snel mogelijk verder kon. Daar waar nodig boden ze ook directe hulp- en dienstverlening. Ze namen daarbij de rol van ‘belangenbehartiger’ aan op 2 niveaus: het gezin en het systeem. Ze bemiddelden, stemden af en onderhandelden namens de gezinnen met en tussen verschillende diensten op de diverse levensdomeinen. Ze werden een centraal aanspreekpunt voor zowel de gezinnen als de verschillende organisaties in Kortrijk. Tegelijk signaleerden en documenteerden ze de knelpunten en hiaten in het hulpverleningsaanbod waar zowel zij als de kwetsbare gezinnen mee geconfronteerd werden. Die konden vervolgens vertaald worden naar verbeteringen op het niveau van het gezin, de betrokken organisaties en het beleid. De OCM werd dus de brug tussen gezin en dienstverlening.

De evaluatie: een randomized controlled trial

We evalueerden de resultaten van de methode van het outreachend casemanagement door middel van een gerandomiseerd gecontroleerd experiment (RCT); op dezelfde manier als de recente Nobelprijswinnaars economie experimenten uitvoeren in ontwikkelingslanden om interventies te testen op hun effectiviteit. De betrokken gezinnen zijn gezinnen waar recent een kind werd geboren, en die door Kind en Gezin als kwetsbaar werden ingeschat. 

We gingen als volgt te werk. Op toevallige wijze verdeelden we de kwetsbare gezinnen met jonge kinderen in twee groepen: een controlegroep en een interventiegroep. In de controlegroep veranderde er voor de gezinnen eigenlijk niets. Zij konden zoals iedereen een beroep doen op de organisaties en dienstverlening die vandaag actief zijn in Kortrijk, en ze kregen de hulp die ze voorheen ook al kregen. In de interventiegroep veranderde er wel iets: zij kregen een OCM over de vloer die de brug vormde tussen de bestaande organisaties en dienstverlening en het gezin. De OCM’s gingen aan de slag op de manier zoals hierboven beschreven. Vervolgens gingen we na of er na zes maanden en na een jaar verschil was in het gebruik van hulp- en dienstverlening en de levensomstandigheden van de gezinnen tussen de twee groepen. Deze methode laat ons toe om het causale effect van het outreachend casemanagement te meten. Daarvoor bevroegen de onderzoekers alle gezinnen (zowel in de interventie als in de controlegroep) voor de interventie van start ging en opnieuw na zes maanden. Bovendien werden de registratiegegevens van VDAB en OCMW gekoppeld aan de bevragingen, om er zeker van te zijn dat we over objectieve gegevens beschikten van het gebruik van de dienstverlening en financiële steun.

Dit moest allemaal dubbelblind gebeuren. Dat wil, ten eerste, zeggen dat de gezinnen niet weten dat de beschikbaarheid van een OCM de interventie is die wordt getest. Als dat wel zo zou zijn, dan is het zeer waarschijnlijk dat de metingen die we doen vertekend zijn, omdat mensen (onbewust) hun gedrag aanpassen. Dat wil, ten tweede, ook zeggen dat de onderzoekers die de metingen doen niet mogen weten in welke groep het gezin is verdeeld. Want ook zij zouden (onbewust) de antwoorden kunnen sturen. Het spreekt voor zich dat dergelijk opzet makkelijker is waar te maken in laboratoriumomstandigheden dan in het echte leven. Hoewel het heel wat tijd, inspanning en middelen kost, is het belangrijk om het onderzoek op deze manier op te zetten. Wanneer je bijvoorbeeld alleen de groep gezinnen met een OCM zou volgen, en je ziet dat het gebruik van dienstverlening toeneemt, dan kan je niet concluderen dat de methode werkt. Want het kan zijn dan in de gezinnen zonder OCM het gebruik van dienstverlening ook toeneemt. Er zijn immers heel wat factoren die het gebruik van dienstverlening kunnen beïnvloeden. Een evaluatie van beleid door middel van een RCT is dus een strengere evaluatie dan wat normaal gebeurt.

We willen niet alleen weten of iets werkt, maar ook waarom (of waarom niet). Daarom verzamelden we ook uitgebreide informatie over het handelen van de outreachend casemanagers zelf. Zij registreerden op wekelijkse en maandelijkse basis op welke manier ze aan de slag gingen met de gezinnen, wat ze hebben gedaan, en hoe ze dat hebben gedaan. Ook die data werden gekoppeld aan de bevragingen die we bij de gezinnen uitvoerden. Dit liet ons toe om de uitkomsten van het experiment beter te begrijpen: is de ene specifieke manier van werken succesvoller is dan een andere? Hoe intensief moet de begeleiding zijn? En is de methode succesvoller bij het ene gezin dan bij het andere?

Duur

11/2016 - 11/2019

Budget 

Totaal projectbudget: € 1 888 219,37

Totale projectsubsidie: € 1 510 367,28

Projectbudget Kortrijk: € 1 271 781,80

Projectsubsidie Kortrijk: € 985 158,71 

Partners

Voor dit project werkte het OCMW van Kortrijk intensief samen met vier partners:

  • Kind & Gezin,
  • de Kortrijkse hogescholen Howest en Vives
  • Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck van de Universiteit Antwerpen.

De onderwijsinstellingen voerden een wetenschappelijk onderzoek naar de efficiëntie van de nieuwe aanpak. Hun bevindingen worden beschreven in twee rapporten: 

Beleidsrapport MISSION (NL)

Onderzoeksrapport MISSION (ENG)

Contact

 hanne.denoo@kortrijk.be  

Label van MISSION